Blog
Zelfrepresentaties van Nederlandse schrijfsters in de zeventiende eeuw
door: Sofia Dovianus
In de Nederlandse Republiek werden vrouwelijke auteurs, nog meer dan hun mannelijke tegenhangers, belemmerd in het verdienen met literair werk, onder meer vanwege de weinige mogelijkheden voor hen op het gebied van onderwijs. Daarnaast hadden ze te maken met een literaire cultuur die het hebben van een goede reputatie hoog in het vaandel had staan, maar geld verdienen met schrijven afkeurde. Om strategieën van zelfrepresentatie van vrouwen die schreven met winstoogmerk ten tijde van de Republiek te onderzoeken, vestigt Nina Geerdink in haar artikel ‘Economic advancement and reputation strategies: Seventeenth-century Dutch women writing for profit’ de aandacht op de schrijfsters Maria Margaretha van Akerlaecken (1605- na 1662) en Katharina Lescailje (1649-1711). Beide vrouwen maakten deel uit van de (hogere) middenklasse, waren ongehuwd en verantwoordelijk voor hun eigen inkomen.
Bescheidenheid en genealogie
Geerdink legt uit dat twee aspecten van Van Akerlaekens zelfrepresentatie als auteur in haar literaire werk opvallen die tegelijkertijd als commerciële strategie en als bescherming van haar reputatie fungeerden: een bescheiden houding, en een doel buiten de literatuur. Beide aspecten komen tot uiting in bijvoorbeeld Van Akerlaeckens dichtbundel Den Cleefschen Pegasus (1654), waarmee ze winst probeerde te maken door om financiële steun te vragen. Van Akerlaecken was genealoge en kwam naar de Duitse stad Kleve voor het optekenen van de stamboom van de heersende elite. Den Cleefschen Pegasus was bedoeld om de (informele) geefrelaties tussen Van Akerlaecken, de stadhouder van (onder andere) Kleve en de keurvorst van Brandenburg en zijn vrouw te versterken.
De bescheiden houding in de bundel blijkt ten eerste uit hoe Van Akerlaecken steeds weer benadrukt dat haar gedichten zijn ontstaan uit de grootsheid van haar mecenassen. Daarnaast schrijft ze dat de beloning van deze mecenassen slechts een gift is ter ere van haar gedichten of een soort gebaar als compensatie voor haar ongelukkige financiële situatie. Verder is het opvallend dat ze haar genealogisch onderzoek het vaakst aanhaalt in gedichten die verwijzen naar (mogelijk) financieel profijt voor haar als auteur. Het openlijk vragen om geld paste niet bij de reputatie van een auteur, maar betaling van een genealoge werd niet als probleem gezien. Van Akerlaeckens profilering als genealoge richting het bredere publiek kon daarom ook lucratief zijn.
Vakkundige in de Amsterdamse literatuurwereld
Lescailjes zelfrepresentatie had dezelfde functies als die van Van Akerlaecken, maar werkte op een totaal andere manier, aldus Geerdink. Kenmerkend aan Lescailjes zelfrepresentatie is dat deze vooral neutraal en genderloos is, en er niet werd gerefereerd aan financieel profijt. Aspecten hiervan zijn bijvoorbeeld herkenbaar in Lescailjes gedichten voor haar mecenas Joan Pluimer (1646-1718), een autoriteit in de Amsterdamse theaterwereld. Hij had een belangrijke stem in het bepalen of het Amsterdamse literaire bedrijf van Lescailje en haar zus teksten kon blijven drukken van toneelstukken die in Amsterdam werden opgevoerd. Om er daarom zeker van te zijn dat Pluimer haar ondersteunde, schreef Lescailje onder meer prijzende gedichten over hem.
In tegenstelling tot de neutrale en genderloze zelfrepresentaties in het merendeel van Lescailjes oeuvre, representeerde ze zichzelf in haar poëzie voor een andere mecenas, de welgestelde zakenman Willem van Zon (1653-1713), als vrouw die intellectueel afhankelijk was van zijn steun. Ze kon zo laten zien dat een invloedrijk man haar publieke activiteit als dichteres erkende. Lescailje schreef echter ook gedichten (voor vrienden) die standpunten bevatten tegen het huwelijk, waarmee ze bijvoorbeeld de boodschap lijkt over te brengen dat er geen reden was om haar anders te behandelen dan haar mannelijke collega’s.
Een nieuw economisch perspectief
Het valt op dat Van Akerlaecken en Lescailje hun strategieën van zelfrepresentatie aanpasten aan het soort gever dat ze tegenover zich vonden. Hun zelfrepresentatie was minder neutraal en meer gegenderd wanneer ze vanuit een meer traditionele geefrelatie schreven, zoals Van Akerlaecken deed voor de keurvorst en de stadhouder en Lescailje voor Van Zon. In hun werk voor een breder publiek representeerden de schrijfsters zich echter neutraler. Geerdink concludeert dan ook dat de casussen van Lescailje en van Van Akerlaeken verschillende strategieën laten zien die mogelijk waren voor schrijfsters in de Nederlandse Republiek. Daarmee voegen ze een belangrijk economisch perspectief toe aan het onderzoek naar zelfrepresentatie van schrijfsters in de vroegmoderne tijd.
Meer weten? Je vindt het artikel “Economic advancement and reputation strategies: Seventeenth‐century Dutch women writing for profit” van Nina Geerdink (2019) hier.