Research repository
Geven om te krijgen: literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940
Literair mecenaat is een verschijnsel dat doorgaans niet met de twintigste eeuw in verband wordt gebracht. In vrijwel al het onderzoek naar eerdere mecenaatsperiodes wordt gesteld dat de mecenas in de loop van de achttiende eeuw is uitgestorven. De opkomst van de literaire markt en het verval van de aristocratische macht zouden hem, zo menen veel literatuurhistorici, van het toneel hebben doen verdwijnen. Deze studie maakt echter duidelijk dat er ook na de achttiende eeuw nog volop mecenassen actief waren. Tussen 1900 en 1940 bestond een springlevende mecenaatscultuur, waarin weldoeners en auteurs elkaar op grote schaal wisten te vinden. Ze gingen ondersteuningsrelaties aan die soms enkele maanden, soms meerdere decennia standhielden. De mecenas gaf geld, goederen, tijd, energie en aandacht; de schrijver teksten, aanzien, contacten en toegang tot literaire kringen. Er werd volop gevraagd, gegeven, onderhandeld, geruild, geïnvesteerd en geschonken; er werd geweigerd en ontzegd, bemiddeld en gekonkeld, geruzied en weer bijgelegd. In een aantal gevallen werden mecenaatsrelaties zelfs geformaliseerd, bijvoorbeeld door de oprichting van officiële fondsen en comités die voor soms één, soms meerdere protégés geld inzamelden. Dit ‘georganiseerde’ mecenaat was vaak anders van vorm en inhoud dan de ondersteuning die door particuliere mecenassen werd gegeven.
Om de vroeg-twintigste-eeuwse mecenaatscultuur in beeld te brengen is voor een brede aanpak gekozen, waarin niet alleen wordt stilgestaan bij de feiten en cijfers rond concrete mecenaatsinitiatieven, maar ook bij de manier waarop die ondersteuningsrelaties zijn ingebed in de toenmalige culturele en maatschappelijke omstandigheden. Uitgangspunt daarbij is de aanname dat mecenaat een bemiddelende rol kan spelen bij processen van culturele productie en distributie. Mecenassen spelen een rol in het bepalen van de omstandigheden waaronder en het klimaat waarin auteurs hun werk moeten doen. Behalve ‘bemiddeling’ speelt ook ‘tweezijdigheid’ een belangrijke rol. In dit onderzoek wordt mecenaat beschouwd als een kwestie van geven en nemen, of liever: van geven om te krijgen. Net als de schrijver heeft ook de mecenas eigen gewin voor ogen bij het aangaan van een mecenaatsrelatie. Hoe eenzijdig een mecenaatsrelatie ook lijkt, het loont altijd om niet alleen naar de ambities van de ontvanger te kijken, maar ook naar die van de mecenas. Een derde uitgangspunt is de aanname dat het ontstaan en functioneren van mecenaat samenhangt met, en gebruik maakt van, de manier waarop de literaire wereld (of: het literaire veld) is ingericht.
Een en ander wordt gedemonstreerd aan de hand van drie casussen. De Amsterdamse assuradeur Frans Mijnssen en zijn Utrechtse vakgenoot René Radermacher Schorer ontplooiden zich, de een iets later dan de ander, beiden tot actieve mecenassen. Tegelijkertijd, vanaf 1905, kwam het Ondersteuningsfonds van de Vereeniging van Letterkundigen tot bloei. Dit fonds verleende steun aan armlastige schrijvers die het hoofd, om wat voor reden dan ook, niet boven water konden houden. Het fonds en (vooral) de mecenassen trokken elk hun eigen klandizie en kozen hun protégés met zorg. Gezamenlijk ondersteunden ze 94 Nederlandse auteurs. Daarnaast werd duidelijk dat de twee particuliere mecenassen nog eens zes tijdschriften en 63 schilders, beeldhouwers, architecten, theatermakers, boekverzorgers, acteurs en andere kunstenaars van steun voorzagen. Hoewel het totale aantal gevallen van mecenaat tussen 1900 en 1940 (veel) hoger zal hebben gelegen dan aan de hand van de casussen kon worden aangetoond, legt het onderzoek naar de activiteiten van de drie weldoeners een substantieel deel van de vooroorlogse mecenaatscultuur bloot.
Lees meerAuteur: prof. dr. Helleke van den Braber