Kennispunt Mecenaatstudies

Blog

Vrouwelijke muziekmecenassen in de Republiek der Nederlanden

door: prof. dr. Helleke van den Braber

“Daadwerkelijk MADAME, niemand heeft ooit de schoonheden van deze kunst beter gekend dan U, en is in staat zich er met meer volmaaktheid van te bedienen (…) Sta mij toe MADAME U te smeken om mijn eerste werk te vereren met uw bescherming en het toe te wijden aan UWE KONINKLIJKE HOOGHEID.”

Aldus de Groningse componist Jacob Wilhelm Lustig in het voorwoord van zijn opus 1 uit 1734. De MADAME die hij hier om bescherming vraagt is vorstin Anna van Hannover. Lustig kan verschillende redenen voor zijn smeekbede hebben gehad, stelt onderzoeker Veronica van Amerongen. Ten eerste: een direct financieel motief. Componisten hoopten door hun partituren aan iemand op te dragen (dedicaties) achteraf – maar het liefste vooraf – een financiële bijdrage te krijgen. Ook kon de opdracht aan een hoogwaardigheidsbekleder als Van Hannover Lustig aan nieuwe opdrachtgevers helpen of een aanbeveling zijn voor toekomstige kopers van de partituur. Van Amerongen legt ons in Vrouwelijke muziekmecenassen in de Republiek der Nederlanden een overzicht voor van niet minder dan 82 musici die hun werk opdroegen aan 7 echtgenotes van stadhouders of vorsten en 45 adellijke vrouwen. Ze laat zien wie deze vrouwen waren, waar ze woonden (vooral in West- en Noord-Nederland) en welke componisten bij hen in het gevlij probeerden te komen. Daar was noest speurwerk voor nodig.

Een vluchtig medium

Voor mecenaatsonderzoekers als Van Amerongen zijn voorwoorden bij partituren een godsgeschenk. Ze helpen hen de vinger te leggen op een culturele praktijk die zich grotendeels in de coulissen van het muziekbedrijf afspeelde en die weinig tastbare sporen achterliet. Muziek is een vluchtig medium. Anders dan bij de ondersteuning of bescherming van schilders of schrijvers laat het muzikale kunstwerk dat de weldoener ondersteunt zich niet aan de muur hangen of op tafel leggen. De eventuele sporen die mecenaat achterlaat in het werk, het oeuvre of de carrière van een componist zijn daarom lastiger bloot te leggen. Ook de motieven van de weldoener laten zich om die reden bij muziekmecenaat maar moeilijk achterhalen.

Van Amerongen, niet voor één gat te vangen, gebruikt daarom verschillende typen bronnen en bestudeert niet alleen dedicaties van partituren (hoofdstuk 5), maar ook inscripties op orgels (hoofdstuk 3) en opschriften op luidklokken (hoofdstuk 4). Dat is inventief, maar levert haar wel een duidelijk definitieprobleem op. De schenking van orgels door vrouwen is weliswaar goed onderzoekbaar, maar valt niet per se in de definitie van mecenaat die Van Amerongen in haar studie hanteert. Dat geldt in nog sterkere mate voor de schenkingen van luidklokken. Een schenking van een weldoener mag mecenaat heten, stelt Van Amerongen, als de gevers ‘muziekliefhebbers waren en vanuit die gedachte geld en/of protectie schonken’, en als hun doel was ‘de muziek te bevorderen of de persoon die muziek maakte te ondersteunen’ (p. 17). Ook haalt ze een definitie van kunsthistoricus Bram Kempers aan, die stelt dat bij de relatie tussen kunstenaar en gever ook ‘persoonlijk contact’ en ‘onderling overleg over inhoud, stijl en genre van het kunstwerk’ (p. 17) komt kijken.

Schenkmotieven

Van Amerongen geeft ruiterlijk toe dat de schenkingen van orgels ‘niet altijd volledig’ (p. 101) en die van luidklokken zelfs ‘strikt genomen niet’ (p. 105) aan de definitie voldoet die zij zelf hanteert. Uit haar onderzoek blijkt dat het merendeel van deze schenkingen niet uit liefde voor muziek werden gedaan, maar om (bijvoorbeeld) de eigen naam in het kerkgebouw te laten voortleven, om de gemeenschap een dienst te bewijzen, of omdat schenkingen nu eenmaal bij de maatschappelijke positie of functie van de schenker hoorden. Aan componisten of musici kwam deze vorm van schenken niet rechtstreeks ten goede, waardoor van ‘persoonlijke contact’ of ‘onderling overleg’ geen sprake was.

Haar werk is een aanwinst voor de mecenaatstudies, en voor iedereen die geïnteresseerd is in het muziekleven in de Republiek – en in de wonderlijke, luisterrijke taal waarvan componisten als Lustig zich moesten bedienen om een vrouw als Anna van Hannover aan hun kant te krijgen. ‘Met de meest mogelijke onderdanigheid/MADAME Uwe Koninklijke Hoogheid/ de nederigste, meest/ gehoorzame, zeer onderworpen/ dienaar/ Lustig.’

Lees meer over vrouwelijke muziekmecenassen in Vrouwelijke muziekmecenassen in de Republiek der Nederlanden (2022): het boek van dr. Veronica van Amerongen vind je hier.