Blog
Een schrijvende glazenmaker of een glazenmakende schrijver? Uitruilmogelijkheden van patronage in de gedichten van Jan Vos
door: Yvette van Engelenburg MA
Sommige mensen hebben geen talenten, anderen hebben er twee. Jan Vos (1610-1667) bijvoorbeeld, was naast begenadigd dichter ook glazenmaker. En zijn twee loopbanen zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Dr. Nina Geerdink concludeert dat Vos zich in zijn gedichten portretteerde als glazenmaker, maar als glazenmaker profiteerde hij van zijn reputatie als dichter om bestellingen van de Amsterdamse overheid binnen te slepen, waarmee hij ook de titel van stadsglazenmaker verwierf. Zo was Vos betrokken bij de bouw van het Paleis op de Dam. Geerdink stelt dat Vos zijn gedichten inzette als zelfreclame en ook als uitwisselingsmiddel voor patronagerelaties met zijn opdrachtgevers voor zijn glazenmakerij.
Tussen gedicht en ambacht
Vos wist als ambachtsman zonder klassieke opleiding een vooraanstaande positie te veroveren in de literaire en bestuurlijke elite van het zeventiende-eeuwse Amsterdam en dat is opvallend. Geerdink zet in haar onderzoek uiteen dat het zeventiende-eeuwse dichterschap bestond bij de gratie van eer: in poëticale debatten werd afstand gecreëerd tot ambachtelijkheid door bijvoorbeeld nadruk te leggen op de goddelijke inspiratie. Vos speelde op dit discours in door in zijn gedichten zijn glazenmakerij neer te zetten als een ambacht dat hij slechts beoefende om geld mee te verdienen, niet om eer mee te behalen. Vos gebruikte zijn ambacht als glazenmaker daarbij om te bewijzen dat hij niet machtswellustig was. Door de profilering als ambachtsman beschermde Vos zijn dichterschap als het ware. Zo dichtte hij:
‘Ik dicht het best om niet, en ’t slechtst’ dicht ik om geldt.’
Daarmee stelde Vos dat hij gedichten schreef voor de eer, en glazen inzette voor het geld. Het glazenmakerschap maakt zo deel uit van Vos’ profilering als een oprechte dichter.
Patronagerelatie in gedichten
Die profilering was van groot belang in het dichterschap van Vos. De gedichten van Vos kunnen worden gezien als onderdeel van een patronagerelatie tussen Vos en Amsterdamse regenten. Vos verwierf de functie van stadsglazenmaker. Maar omdat er geen einddatum afgesproken was en omdat voor elke opdracht opnieuw toestemming verkregen moest worden, was het van groot belang om de regenten geen reden te geven om zijn aanstelling te beëindigen of het aantal opdrachten te verkleinen. Naast het leveren van kwalitatief werk was het dus ook zaak dat Vos een goede relatie onderhield met de regenten. Daarom zorgde hij ervoor in zijn gedichten de loftrompet te steken over het beleid van de Amsterdamse bestuurders en hun imago als kunstliefhebbers. In ruil daarvoor behield Vos zijn vooraanstaande glazenmakersopdrachten om de kost mee te verdienen en werd hij ook uitgenodigd voor stedelijke en persoonlijke feesten waar hij vertoningen mocht verzorgen tegen betaling. Hoe deze vertoningen eruitzagen, en welk verband ze hadden met Vos’ dubbelrol als dichter en glazenmaker, vermeldt Geerdink niet.
Maar het is ook aannemelijk dat Vos vanuit zijn ambacht belang had bij de voortzetting van het bestaande beleid. Een terugkerend thema in zijn gedichten over Amsterdam en haar regenten is de nieuwbouw in de stad, die de welvaart van de stad illustreert. In de gedichten wordt de Amsterdamse pracht en praal verdedigd tegenover mogelijke critici die vonden dat er te veel en te luxueus gebouwd werd: een uitstekend propagandamiddel. Vos ondersteunt en stimuleert daarmee het bouwbeleid en verstevigt ook zijn positie als glazenmaker. Meer bouw betekent immers meer opdrachten, waarvoor hij als stadsglazenmaker als eerste in aanmerking komt. Door deze relatie en de ‘uitruilmogelijkheden’ te thematiseren in zijn gedichten, kon Vos er wellicht nog meer van profiteren, concludeert Geerdink: ‘Gunsten van de ‘groten’ zetten de ‘kleinen’ aan tot het behagen van de ‘groten’ – het patronagesysteem in een notendop.’
Meer lezen? Lees het hele artikel van dr. Nina Geerdink ‘Een glazenmaker op de Parnas. Twee carrières van Jan Vos (1610-1667)’ hier.