Kennispunt Mecenaatstudies

Blog

Echte schrijvers zijn niet te koop 

door: Anke Martens MA

Geld verdienen met het werk dat je maakt: het is één van de gevoeligste thema’s binnen de kunsten, zo ook binnen het literaire veld. Je kent vast wel het romantische beeld van de sobere, armoedige schrijver die niet schrijft voor economisch gewin, maar zijn leven wijdt aan de literatuur puur omwille van de literatuur. Als je werk gewaardeerd wordt door een klein publiek van kenners, geeft dat meer glans aan je imago dan het schrijven van boeken die door massa’s mensen worden gekocht. Is dat een beeld dat van alle tijden is? Zijn er misschien ook verdienmodellen (geweest) die geen schade toebrengen aan je reputatie? En hoe open zijn schrijvers over hun financiële succes? In het artikel ‘Echte schrijvers zijn niet te koop. Praktijk en beeldvorming van het economisch profijt van de literaire auteur door de eeuwen heen’ (2020) verdiepen Helleke van den Braber, Nina Geerdink, Laurens Ham, Johan Oosterman en Sander Bax zich in deze vragen. 

Van den Braber et al. gaan op zoek naar continuïteiten en discontinuïteiten door de eeuwen heen. Allereerst kijken ze naar de verschillende verdienmogelijkheden van de middeleeuwen tot nu. Uit hun onderzoek blijkt dat geld verdienen aan literatuur vrijwel altijd mogelijk is geweest, zij het in verschillende mate en op verschillende manieren. Om van het schrijverschap te kunnen leven, is het combineren van meerdere inkomstenbronnen, zoals inkomsten uit mecenaat, overheidssubsidies of de markt, altijd noodzakelijk geweest. Die bronnen stonden nooit op zichzelf, maar veranderden wel door de geschiedenis heen: waar in de middeleeuwen zowel particulieren als de overheid (toentertijd de stadsbesturen) veelvuldig als mecenas optraden, werd mecenaat minder gebruikelijk toen dit na de vroegmoderne periode steeds meer losgezongen werd van de stedelijke machthebbers. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog vervangt geïnstitutionaliseerd literatuurbeleid het mecenaat bijna volledig.  

Verder onderzochten Van den Braber et al. de mate waarin schrijvers openlijk spreken over verdiensten uit hun werk. Er kan gesteld worden dat er altijd sprake is geweest van een taboe rond het praten over financieel succes. Giften van weldoeners worden sinds jaar en dag verbloemd of verzwegen en het concreet benoemen van financiële winsten is nooit gangbaar geweest. Toch gaat men er door de tijd heen wel anders mee om. Voor bijvoorbeeld de Tachtigers (aan het eind van de negentiende eeuw) was praten over geld uit den boze. Hoewel ze zich, tot hun eigen ergernis, wel móesten bekommeren om geld, werd dat in het openbaar nooit kenbaar gemaakt. Anderzijds werd door auteurs die wilden provoceren wel eens openlijk toegegeven uit te zijn op geld. Hedendaags bestsellerauteur Herman Koch deed dit bijvoorbeeld, maar ook in de achttiende waren er al auteurs die hun geldbelustheid niet onder stoelen of banken staken. Dit veroorzaakte veel ophef, waardoor deze schrijvers de aandacht kregen waar het hen om te doen was. Het taboe, echter, wordt hierdoor juist bevestigd. Praten over geld is dus nooit eenvoudig geweest: er staat altijd aanzien en prestige op het spel.  

Uit het onderzoek blijkt verder dat geld ontvangen van een gever betekent dat je als kunstenaar minder onafhankelijk overkomt. Dat maakte het lastiger om die verdiensten te legitimeren. Of het nu gaat om particuliere geldschieters, de overheid die subsidieert of de markt die inkomsten genereert, een schrijver mag er – in zijn eigen ogen en in die van het publiek – niet door gestuurd worden bij artistieke of ideologische keuzes. Mecenaat werd vaak ‘goed gepraat’. Er werd geld gegeven uit liefdadigheid en vanuit het idee dat literatuur de maatschappij ten goede kwam, was de gedachte. Toch wilde een schrijver zich niet laten leiden door wensen van een weldoener. Ook heersen er sinds de opkomst van de boekenmarkt spanningen rondom verkoopsuccessen: hoe zorg je ervoor dat je werk gelezen wordt, maar dat je niet afhankelijk bent van de commerciële mechanismen van de markt? En als je niet gericht bent op de markt, hoe voorkom je dan dat je te subsidieafhankelijk wordt? Er zijn veel discussies gevoerd rond vragen als deze. 

Van den Braber et al. concluderen dat het discours rondom financieel succes van auteurs er één is vol spanningen en tegenstrijdigheden. Door de eeuwen heen is men op verschillende wijzen omgegaan met (het spreken over) winsten uit kunst, maar vast staat dat er altijd taboes zijn blijven bestaan. De geschiedenis van de praktijk en beeldvorming rond financieel gewin uit literatuur is dan ook allesbehalve rechtlijnig. Er zijn steeds verschillende rollen weggelegd voor mecenaat, overheid en markt, die bovendien ook op hybride wijze door elkaar kunnen lopen. De continue spanning rondom economische winst verklaart waarom een open gesprek hierover nooit tot stand is gekomen. En, schrijvers willen te allen tijde onafhankelijk zijn van geldschieters en van hun publiek, want echte schrijvers zijn niet te koop.

Meer weten? Je vindt het artikel ‘Echte schrijvers zijn niet te koop. Praktijk en beeldvorming van het economisch profijt van de literaire auteur door de eeuwen heen.’ van Van den Braber et al. (2020) hier.