Kennisbank
Dichters en verdiensten: De sociale verankering van het dichterschap van Jan Vos (1610-1667)
Over het algemeen wordt aangenomen dat broodschrijverij in de Republiek pas in de achttiende eeuw opkwam en in de negentiende eeuw een rol van betekenis ging spelen. Toch waren er lang daarvoor al auteurs die verdienden aan hun werk. Vooral uit de late middeleeuwen kennen we daar voorbeelden van. Hoe zat dit in de Gouden Eeuw? Dichters beweerden in die tijd bij hoog en laag dat ze enkel voor de eer dichtten, en voorbeelden van financiële vergoeding voor literair werk zijn schaars. Omdat dichters in de regel niet meeprofiteerden van de opbrengsten van hun gedrukte werk, bestond er vrijwel geen commercieel schrijverschap. Structureel gesubsidieerde auteurs waren er ook nauwelijks, omdat er in de Republiek – in tegenstelling tot omringende landen – geen bloeiende hofcultuur of dominante kerk was die als patroon kon fungeren. Toch speelt patronage een sleutelrol bij het beantwoorden van de vraag naar de verdiensten van Nederlandse zeventiende-eeuwse dichters.
Er heerste in de Republiek een cultuur van dienst en wederdienst en het is aannemelijk dat ook literatoren daaraan meededen. Naar literair patronaat in de burgerlijke cultuur van de zeventiende-eeuwse Republiek is echter nog weinig onderzoek gedaan en voor zover het gedaan is, stelt dit meestal de patroon en diens voordelen centraal. Vragen naar de voordelen die dichters bij de patronagerelatie hadden en welke rol het literaire werk speelde in die relatie zijn nauwelijks gesteld. Deze studie brengt daar verandering in. Uitgaande van de dominantie van een wederkerig patronagesysteem in de burgerlijke cultuur van de Republiek, wordt onderzocht hoe sociale omstandigheden de gedichtenproductie van zeventiende-eeuwse dichters bepaalden en andersom hoe die gedichtenproductie de sociale omstandigheden van de dichters bepaalde.
De centrale casus daarbij is het dichterschap van Jan Vos (1610-1667). Deze in Amsterdam geboren en getogen dichter verdiende zijn geld als glazenmaker en behoorde tot de gegoede middenstand. In zijn vrije tijd schreef hij twee tragedies, een klucht en ruim 1460 gedichten.
Vos’ literaire productie vond aftrek bij een groot publiek, maar hij deelde voor zover bekend niet in de omzet van zijn uitgaven. Net als zijn collegadichters benadrukte Vos zelf dan ook regelmatig dat hij enkel voor de eer dichtte. Zijn dichterschap was echter sterk sociaal verankerd en veel van zijn gedichten waren geadresseerd aan mensen die rijker en machtiger waren dan Vos zelf: de Amsterdamse regenten. Dat roept de vragen op wat het dichterschap Vos opleverde, in sociaal en financieel opzicht, en welke rol de gedichten daarbij speelden.
Lees meerAuteur: dr. Nina Geerdink