Kennispunt Mecenaatstudies

Blog

door
Elle Zwinkels MA

Geefrelaties en (anti-)Protestantisme in Armide 

In 1701 ging de oorspronkelijk Franse opera Armide uit 1686 in première in Den Haag. Een onverwachte keuze, zo concludeerde later onderzoek. De originele Franse proloog zou namelijk verwijzen naar het Edict van Fontainebleau, een anti-Protestants verdrag. Gezien de grote groep protestantse Hugenoten die vanuit Frankrijk naar Den Haag was gevlucht, lijkt de keuze voor een anti-Protestantse opera inderdaad controversieel. Muziekhistorica Rebekah Ahrendt bestrijdt echter deze claims en legt uit waarom deze keuze niet per definitie onverwacht was. Niet alleen nuanceert haar paper hoe sterk de originele proloog zou richten op anti-Protestantse sentimenten, ze beargumenteert met name hoe de geefrelaties achter de Den Haagse productie fundamentele invloed had op de ontwikkeling van een nieuwe proloog, en de algehele opera, die de Hugenoten steunt. Het bestuderen en vergelijken van de twee prologen is belangrijk, aldus Ahrendt, omdat het meer inzicht biedt in de verschillende mogelijke lezingen van Armide en de opvoering in Den Haag.   

Focus originele proloog

Het was de Franse musicoloog Castil-Blaze die opperde dat de referentie aan een monster in de originele proloog symbool zou staan voor de Protestantse ketterij. Theaterwetenschappers onderstreepten Castil-Blaze’s argument door op te merken dat deze symboliek aansloot bij Louis XIV’s ondertekening van het Edict van Fontainebleau in 1685, waarin de vrijheden van Hugenoten werden herroepen. Bovendien werd de Parijse opera geacht om de Franse Katholieke koning in positief daglicht te stellen. Maar, zo schrijft Ahrendt, het lijkt onwaarschijnlijk dat de proloog verwijst naar het Edict van Fontainebleau om de koning te eren. Het herhalen van Louis XIV’s ondertekening van het Edict zou namelijk vooral zijn publiekelijk bekende slechte behandeling van Hugenoten accentueren. Ahrendt stelt in plaats daarvan dat de proloog gebaseerd is op het monument “Place des Victoires”, welke werd gemaakt in navolging van het Verdrag van Nijmegen. Dit standbeeld ter ere van de konings triomfen werd twee weken na Armide onthuld en zou dus goede promotie zijn. Deze geschiedenis, en het feit dat de productie werd opgevoerd in Den Haag, geeft volgens Ahrendt reden om te denken dat Armides proloog dus niet expliciet anti-Protestants is.

Geefrelaties nieuwe proloog

Desondanks, zo schrijft Ahrendt, was de viering van Louis XIV in de proloog alsnog een doorn in het oog van de Nederlandse Republiek, welke op gespannen voet stond met Frankrijk. De opvoering in Den Haag vereiste daarom een ofwel aangepaste, ofwel compleet nieuwe proloog. Gezien de hoge schulden van het productiebedrijf achter Armide beargumenteert Ahrend dat de nieuwe proloog werd herzien met het oog op het aantrekken van nieuwe mecenassen – in het bijzonder de Staten-Generaal en stadhouder Willem III. Het aangaan van deze geefrelaties gaf de nieuwe proloog een belangrijk thema en doel: het beschrijven en onderhouden van de waardevolle relatie tussen de Republiek, Willem III en de Hugenoten. Enerzijds waren de Hugenoten dankbaar voor de Republiek en Willem III voor het bieden van veiligheid, anderzijds was de support van de Hugenoten belangrijk voor de twee politieke machten. Ahrendt laat zien door een uitgebreide analyse dat de nieuwe proloog sentimenten beschrijft die overeenkomen met de ervaringen van de Hugenoten, waaronder het verlangen naar thuiskomen en het positieve beeld van Willem III, maar ook een acceptatie van permanent verblijf in de Republiek. De betrokkenheid van de proloog met de Hugenoten stond toeschouwers toe om Armide als geheel te beschouwen als een opera die zich achter de Hugenoten schaart. Zodoende biedt Ahrendt inzichten die de anti-Protestantse lezing van Armide bevechten en die de opvoering in Den Haag verklaren. 

Geïnteresseerd? Je vindt het artikel over Armide, de Hugenoten en Den Haag in het artikel van Rebekah Ahrendt hier.